Franse gezette, Franse mode en Franse scheldwoorden in Maastricht
In dit artikel:
Vanaf de middeleeuwen tot ver in de 19de eeuw onderging Maastricht een geleidelijke verfransing: aanvankelijk vooral bij bestuur en elite, later ook in het dagelijks spreken van brede lagen van de bevolking. De stad, aan de grens met de Franse en Waalse wereld, stond onder invloed van Franstalige machthebbers (onder meer prins-bisschoppen van Luik en tijdelijk een Bourgondische hertog), werd twee keer door Franse troepen bezet en huisvestte Franse kloosterorden die Franse onderwijspraktijken verspreidden. Daarnaast brachten vluchtelingen — Hugenoten, Jansenisten, laat-18de-eeuwse Fransen en Luikenaren, en tijdens de Eerste Wereldoorlog Waalse vluchtelingen — extra Franstalige input.
Die mix leidde ertoe dat Frans lang niet alleen een elitegewoonte was: Franse officieren organiseerden regelmatig theatervoorstellingen, lokale kranten en almanakken verschenen in het Frans, en de hogere beroepen en ambtenaren assimileerden Franstalige gewoonten en termen. Mode en cultuur volgden Parijs; het Vrijthof fungeerde als plaats om Parijse kleding en etiquette te etaleren, compleet met bestellingen van Parijse paspoppen en modeprenten als voorbeeld voor kleermakers.
Vanaf het einde van de 18de eeuw sijpelde Frans ook dieper het volksleven in: veel vloekwoorden en scheldpartijen bevatten Franse woorden, en taalgebruik vertoonde verwantschap met het Parijse poissard-idioom dat via Waalse arbeiders en carnavalsteksten in de stad terechtkwam. Populaire woordspelingen en verbasteringen maakten Franse termen tot lokale varianten (bijvoorbeeld camembert → canal albert; vice-caporal → flitskapraol).
Tot ver in de 19de eeuw bleven Franse advertenties en aankondigingen gangbaar en stonden Franse opschriften nog op veel winkelgevels. Rond 1900 begon die dominantie echter te tanen; het Frans verloor zijn centrale positie, hoewel zichtbare restanten — handelsnamen en gevelteksten — nog jarenlang herinnerden aan de lange periode van verfransing.